• Waar bent u naar op zoek?

Wij verwelkomen regelmatig studenten die een opleiding volgen in de gezondheidszorg en affiniteit hebben met de ouderenzorg: studenten geneeskunde, AIOS ouderengeneeskunde, studenten psychologie / cognitieve neurowetenschappen, ethiek, farmacie en management, Policy Analysis and Entrepeneurship in Health &Life Sciences. Een stage is gekoppeld aan één van de themagroepen van UNO Amsterdam of aan een project binnen een van de vier onderzoekslijnen van de afdeling ouderengeneeskunde (soms valt iets onder beide).

  • Onderzoekslijn Zorg in de laatste levensjaren
  • Onderzoekslijn Infectieziekten
  • Onderzoekslijn Leren van Data
  • Onderzoekslijn Geriatrische revalidatie

Tijdens een onderzoeksstage bij UNO Amsterdam maak je binnen ons netwerk ook kennis met de praktijk van de ouderenzorg.

Informatie vind je bij:  Eefje Sizoo, Specialist ouderengeneeskunde, epidemioloog en docent Gerion. e.sizoo@amsterdamumc.nl

Het onderzoek binnen deze onderzoekslijn richt zich op kwetsbare ouderen, met name op mensen met verschillende hersenaandoeningen zoals dementie, het syndroom van Korsakov, de ziekte van Huntington, en mensen met vasculaire hersenaandoeningen (zoals beroerte).

Enkele lopende onderzoeken zijn:

ADAPT: Behandeling van geagiteerd gedrag bij dementie met psychofarmaca buiten de richtlijn – UNO Amsterdam

BRAIN: veranderd bewustzijn en onbegrepen gedrag bij patiënten met de ziekte van Alzheimer, Huntington en het syndroom van Korsakov: de ontbrekende schakel – UNO Amsterdam

STRIDE: Ondersteuning en bescherming van oudere personen – UNO Amsterdam

 

 

UNO Evenementen, een plek waar iedereen – of je nu verzorgende, verpleegkundige, onderzoeker of behandelaar bent – kennis en inspiratie kan komen halen én brengen. Want kennis ontwikkeling om de ouderenzorg verder te verbeteren doen we samen.

 

Routine zorgdata (‘Usual care’ data)

Binnen de onderzoekslijn Leren van Data wordt (her)gebruik van zorggegevens in de ouderengeneeskunde bevorderd. UNO Amsterdam doet in dit kader wetenschappelijk onderzoek met gepseudonimiseerde gegevens die routinematig door medische behandelaren in het verpleeghuis worden vastgelegd in het elektronisch patiëntendossier (EPD) Ysis en het elektronisch voorschrijfsysteem (EVS) Medimo.

Onderzoeksvragen

De routine zorgdata worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek naar de behandeling in de verpleeghuiszorg waardoor op termijn de kwaliteit van zorg in verpleeghuizen kan worden verbeterd. De exacte onderzoeksvragen worden bepaald in samenspraak met een adviespanel, waaronder specialisten ouderengeneeskunde, dat advies uitbrengt aan het onderzoeksteam van UNO Amsterdam.

Lopend en afgerond onderzoek met routine zorgdata betreft de volgende onderwerpen:

  • COVID-19 onderzoek (deze pagina vindt u hier)
  • Verhuizingen binnen het verpleeghuis
  • Psychofarmacagebruik in het verpleeghuis
  • Behandelafspraken in het verpleeghuis
  • De inzet van onvrijwillige zorg in het verpleeghuis
  • Verblijfsduur in het verpleeghuis

 

In het begin van de COVID-19 pandemie is er via elektronische patiëntendossiers (EPD’s) in de verpleeghuizen een landelijke registratie gestart door specialisten ouderengeneeskunde. UNO Amsterdam analyseert en rapporteert doorlopend de gegevens uit de COVID-19 registratie binnen het EPD Ysis, waarin inmiddels ook influenza wordt gemonitord. Met dit onderzoek kijken we onder meer naar de symptomen van COVID-19 en het ziektebeloop bij verpleeghuisbewoners. Inzicht in deze gegevens is onder andere van belang voor beleidsafwegingen. vindt u de resultaten van het onderzoek. Een overzicht van de bevindingen vindt u hier: COVID-19 registratie in Ysis (verenso.nl)

Belang van zorgvuldige registratie

Ook al lijkt COVID-19 onder verpleeghuisbewoners momenteel gepaard te gaan met een mild ziektebeeld, zorgvuldige registratie blijft belangrijk. Afnemende immuniteit kan het ziektebeloop veranderen en nieuwe varianten kunnen ons daardoor toch weer verrassen. Het is dan ook van groot belang dat we de COVID-19 registraties via Ysis op peil houden. Prof. Dr. Cees Hertogh vertelt er over in dit filmpje:

Registratie van influenza

Wat weten we van andere infectieziekten in verpleeghuizen? De paradox is dat we nu meer weten van Covid dan van bijvoorbeeld influenza. Gegevens over influenza in de verpleeghuizen ontbreken nagenoeg. Daarom is – op verzoek van het OMT- sinds het najaar van 2022 de COVID-19 registratie in Ysis uitgebreid naar influenza.

 

 

 

Kwaliteitsindicatoren voor het medisch handelen binnen de langdurige zorg van het verpleeghuis

Een toepassing van hergebruik van zorggegevens is om met routine zorgdata kwaliteitsindicatoren te berekenen. Een kwaliteitsindicator is een meetbaar aspect, waar bewijs of consensus bestaat voor een relatie tussen de gemeten kwaliteitsindicator en de kwaliteit van geleverde zorg.  Kwaliteitsindicatoren vormen hiermee een instrument voor kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld bij het identificeren van mogelijke verbeterpunten, formuleren van meetbare verbeterdoelen en monitoring of doelen worden gehaald.
Voor de Nederlandse verpleeghuizen is binnen het kwaliteitskader verpleeghuiszorg een set kwaliteitsindicatoren ontwikkeld. De meeste van deze indicatoren bieden slechts een beperkt beeld van de prestaties van de medisch behandelaar, maar reflecteren meer het functioneren van het gehele zorg-behandelteam.

In Noord-Amerika is een set kwaliteitsindicatoren ontwikkeld, die specifiek de kwaliteit van de zorg van de medisch behandelaar in de langdurige zorg weergeeft. Het is onduidelijk in hoeverre deze set toepasbaar is in de Nederlandse verpleeghuissetting.

Doel

Het doel van dit onderzoek is om een set kwaliteitsindicatoren samen te stellen, die specifiek de kwaliteit van de zorg van de medisch behandelaar binnen de langdurige zorg van het verpleeghuis weerspiegelt en gebruikt kunnen worden voor kwaliteitsverbetering.

Methode

Wij gaan een Delphi studie opzetten met een panel van specialisten ouderengeneeskunde, verpleegkundig specialisten en physician assistants, die werkzaam zijn in de Nederlandse verpleeghuizen. Wij leggen dit panel in een aantal online consultatierondes de internationaal ontwikkelde kwaliteitsindicatoren voor.

Fase

De deelnemers zijn gestart met de verschillende beoordelingsrondes.

Onderzoekers en projectgroep leden

Promovendus: Gary Yeung
Projectgroep leden: Dr. Karlijn Joling, Dr. Martin Smalbrugge, Prof. Dr. Martine de Bruijne en Prof. Dr. Cees Hertogh.

 

 

 

In dit verdiepende onderzoek dat onder Leren van Data valt willen we inzicht krijgen in de redenen van specialisten ouderengeneeskunde om gegevens vast te leggen in het EPD. Daarnaast willen we meer weten over de wijze waarop zij dat doen en wat hen helpt om dit op een gestructureerde en gestandaardiseerde manier te doen ten behoeve van de ondersteuning van de patiëntenzorg, kwaliteitsverbetering, en kennis- en beleidsontwikkeling.

Op basis van de resultaten worden aanbevelingen gedaan voor ontwikkeling van een interventie gericht op het verbeteren van het vastleggen van gegevens in het EPD door specialisten ouderengeneeskunde.

Methode

We gaan in gesprek met specialisten ouderengeneeskunde (in opleiding) in de intramurale setting in de vorm van interviews. Deze interviews zullen één op één worden afgenomen op een locatie naar keuze en zullen maximaal een uur duren.

Contact

Wilt u deelnemen aan het onderzoek of wilt u meer informatie over het onderzoek? Neem dan contact op met promovenda Charlotte Albers via c.a.w.albers@amsterdamumc.nl.

Samenvatting

Doel

Beschrijven van de diagnostiek, de ziektepresentatie en het ziektebeloop van covid-19 bij Nederlandse verpleeghuisbewoners.

Opzet

Prospectieve cohortstudie.

Methode

Via het elektronisch patiëntendossier werden bij verpleeghuisbewoners met een verdenking op covid-19 gegevens verzameld over de diagnostische status (covid-19: bewezen/uitgesloten (middels RT-PCR test)), de ziektepresentatie ((a)typische en overige symptomen, lichaamstemperatuur en zuurstofsaturatie), en bij een bewezen covid-19 het ziektebeloop (hersteld, klinisch verbeterd/verslechterd, overleden). De ziektepresentatie van verpleeghuisbewoners met bevestigde covid-19 en bewoners bij wie covid-19 uitgesloten was, werden beschreven en vergeleken. Het risico op overlijden werd geanalyseerd met behulp van een survivalanalyse. Voor dit onderzoek zijn gegevens gebruikt die zijn vastgelegd in de periode 18 maart-15 april 2020.

Resultaten

Er zijn bij 1.969 verpleeghuisbewoners met een verdenking op covid-19 gegevens gerapporteerd. Bij 857 patiënten (43,5%) werd de diagnose bevestigd; bij 1.112 (56,5%) werd de diagnose uitgesloten. Van de patiënten met bevestigde covid-19 bleek 65% te hoesten, had 70% koorts, was 33% kortademig, was er bij 28% sprake van een delier/verwardheid/sufheid en had 10% keelpijn; van de patiënten bij wie covid-19 werd uitgesloten was dit respectievelijk 70, 47, 45, 26 en 13%. 48% van de patiënten met bevestigde covid-19 kwam binnen 30 dagen te overlijden (95%-BI: 36-44%), versus 20% van de patiënten bij wie covid-19 werd uitgesloten (95%-BI: 11-15%).

Conclusie

Er bestaat bij verpleeghuisbewoners veel symptoomoverlap tussen covid-19 en andere acute ziekten. Een RT-PCR test is nodig om het onderscheid beter te kunnen maken. Het risico op overlijden is bij patiënten met bevestigde covid-19 fors hoger dan bij patiënten bij wie covid-19 werd uitgesloten.

 

Lees hier het volledige artikel.

Dit onderzoek beoogt inzicht te krijgen in de redenen van specialisten ouderengeneeskunde om gegevens vast te leggen in het EPD, de wijze waarop zij dat doen en wat hen helpt om dit op een gestructureerde en gestandaardiseerde manier te doen ten behoeve van continuïteit van zorg, kwaliteitsverbetering, en kennis- en beleidsontwikkeling. Op basis van de resultaten worden aanbevelingen gedaan om het registreren van gegevens in het EPD door specialisten ouderengeneeskunde te verbeteren.

Methode

Er zijn interviews gehouden met specialisten ouderengeneeskunde (in opleiding) in het verpleeghuis. De resultaten zijn inmiddels gepubliceerd in onderstaande publicatie.

Publicatie

Enhancing Standardized and Structured Recording by Elderly Care Physicians for Reusing Electronic Health Record Data: Interview Study

Onderzoekers en projectgroep leden

Promovendus: Charlotte Albers
Projectgroepleden: Dr. Karlijn Joling, Prof. Dr. Martin Smalbrugge, Prof. Dr. Martine de Bruijne en Prof. Dr. Cees Hertogh.

Meer informatie?

Wilt u meer informatie over dit onderzoek?  Neem dan contact op met het onderzoeksteam: lerenvandata@amsterdamumc.nl

Hoe kun je CRP point-of-care testing in je verpleeghuis inzetten om antibioticagebruik voor lage luchtweginfecties te verminderen?

In deze korte film vertellen we het je in zo’n 3 minuten. Verpleeghuizen die de test konden inzetten bij verdenkingen op lage luchtweginfecties schreven een stuk minder antibiotica voor, vergeleken met verpleeghuizen die standaardzorg zonder de CRP POCT test boden. Het gebruik van de CRP POCT test in verpleeghuizen kan, doordat er minder antibiotica wordt gebruikt, bijdragen aan de wereldwijde strijd tegen de ontwikkeling van antibioticaresistentie.

Enige tijd geleden is door de UNO themagroep ‘goede organisatie van zorg’ de factsheet ‘initiatieven antibioticaresistentie langdurige zorg’ ontwikkeld. De aanleiding hiervoor was de constatering dat veel verschillende partijen ‘het veld’ benaderen met allerlei initiatieven op het gebied van antibioticaresistentie.

De factsheet is in januari 2021 geactualiseerd en biedt een overzicht van al deze initiatieven. Dit kan zorgorganisaties helpen om de juiste partijen te benaderen en bronnen te vinden bij het (door)ontwikkelen van het thema antibioticaresistentie.

 

Download het hier: Factsheet Initiatieven antibioticaresistentie langdurige zorg

 

Download hier de Klinische les Infecties in het verpleeghuis 11/21

 

Wat is het?

Een interactieve klinische les die gebruikt kan worden om kennis over te brengen aan verpleegkundigen en verzorgenden in verpleeghuizen. De klinische les is opgebouwd uit de volgende thema’s: infecties (in het algemeen), antibiotica, antibioticaresistentie, urineweginfecties en luchtweginfecties.

De klinische les bestaat uit een presentatie met ondersteunende notities. Ook zitten er links in naar verschillende filmpjes. Om de klinische les interactief te maken zijn casuïstiek en verschillende vragen aan de aanwezigen toegevoegd.

Waarom?

Deze klinische les beoogt bij te dragen aan het verhogen van het kennisniveau over infecties, antibiotica en antibioticaresistentie in het verpleeghuis. Meer kennis over deze onderwerpen kan leiden tot meer bewustzijn over wat je als verpleegkundige of verzorgende kunt doen om infecties te voorkómen, en om bij te dragen aan het beter vaststellen en behandelen van infecties.

Voor wie is het?

De klinische les is gericht op verpleegkundigen en verzorgenden die werken met kwetsbare ouderen (in verpleeghuizen). De klinische les kan door artsen, verpleegkundigen of verzorgenden gegeven worden.

Hoeveel tijd kost het?

Het geven van de klinische les kost ongeveer één uur. Het is mogelijk om de klinische les in te korten door bepaalde onderdelen over te slaan, of juist uit te breiden met bijvoorbeeld lokale afspraken. Degene die de klinische les geeft heeft daarnaast ook nog voorbereidingstijd nodig, ongeveer 30 minuten tot één uur.

Wat is er nodig?

Tips voor gebruik van de klinische les:

  • Wijs één persoon aan die verantwoordelijk is voor het organiseren en verzorgen van de klinische les. Deze persoon bereid de klinische les inhoudelijk voor. Indien nodig vraagt deze persoon hulp (bijvoorbeeld van het secretariaat) voor het plannen van een datum, het regelen van een geschikte ruimte en apparatuur (zoals een computer en beamer).
  • Probeer de klinische les zo interactief mogelijk te geven. Hiervoor zitten al verschillende elementen in de klinische les zelf. Hiernaast zou je aanwezigen kunnen vragen naar hun ervaringen bij bepaalde onderdelen uit de klinische les.
  • Bespreek na afloop van de klinische les met elkaar hoe een ieder de klinische les ervaren heeft. Zal de klinische les invloed hebben op het handelen? Roept de klinische les nog vragen op? Is het wenselijk dat er naar aanleiding van de klinische les afspraken worden gemaakt? Welke acties zijn daarvoor nodig en wie voert deze uit?
  • Denk na over hoe de kennis uit de klinische les geborgd kan worden. Hierbij kun je denken aan het na enige tijd herhalen van de klinische les voor medewerkers die deze eerder hebben bijgewoond, en aan het aanbieden van de klinische les aan nieuwe medewerkers.
  • Als niet alle gewenste personen aanwezig kunnen zijn bij de klinische les, kan degene die de klinische les geeft de belangrijkste boodschappen uit de klinische les op een andere manier onder de aandacht brengen van deze mensen. Bijvoorbeeld door de klinische les per mail toe te sturen en daarna nog kort mondeling toelichting te geven op de belangrijkste boodschappen.

 Op welke evidence is het gebaseerd?

De klinische les is ontwikkeld in het kader van een stageproject voor leerling verzorgenden niveau 3 (uitgevoerd in schooljaar 2017-2018 en 2019-2020). In dit project kregen leerling verzorgenden de opdracht om bij hun collega’s vóór en na het geven van de klinische les een kennistoets af te nemen over het onderwerp ‘infecties’. Het doel was om na te gaan of het kennisniveau door de klinische les verhoogd werd. Dit bleek het geval te zijn: er was een sterke toename in de scores op de kennistoets (van 33% met een voldoende naar 94% met een voldoende). Meer over dit project is te lezen in dit artikel in het Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde.

In 2021 is de klinische les geüpdatet, waarbij nieuwe inzichten uit onderzoek zijn toegevoegd.

 

Minder Antibioticagebruik in verpleeghuizen? Ja dat kan!

Help mee om de dreiging van antibioticaresistentie te voorkomen, door te investeren in het beter vaststellen en behandelen van infectieziekten in verpleeghuizen. Bijvoorbeeld bij urineweginfecties en lage luchtweginfecties.

Je hebt vast al kennis gemaakt met de verschillende UNO Amsterdam producten die kunnen ondersteunen bij het beter vaststellen en behandelen van infectieziekten in de ouderenzorg. Kun je meer hulp gebruiken bij je verbeter- of implementatieproject, dan vind je op deze pagina een aantal handvatten daarvoor.

Op basis van onderzoek, maar vooral ook casuïstiek, vragen en dilemma’s ingebracht door zorgprofessionals en hun ervaringen met het gebruik van de interventies in de praktijk, zijn implementatiematerialen ontwikkeld die individuele (zorg)professionals of de trekker van een verbeter-of implementatietraject kunnen helpen. De materialen kunnen voor verbeterplannen als startpunt gebruikt worden:

 

Urineweginfecties:

  • Ervaringsverhaal Solis ->”Zorgmedewerkers Solis leren nieuwe procedure bij vermoeden van urineweginfectie”
  • Voorbeelden van implementatieprojecten
    • Leren hoe andere organisaties de implementatie uitvoerden? Bekijk de succesfactoren, werkzame elementen en geleerde lessen hier.
  • Overzicht implementatiestrategieën
  • Do’s and don’ts in de verschillende fasen van een implementatieproject
  • Handreiking voor een verbetertraject
    • Wil je lokaal (hernieuwde) aandacht besteden aan passend voorschrijven van antibiotica, dan geeft de ‘Handreiking voor een verbetertraject’ vijf aanbevelingen voor de aanpak (binnenkort komt de handreiking online).

Lage luchtweginfecties:

  • Ervaringsverhaal Cordaan-> “Deze CRP-sneltest helpt artsen om sneller een gerichte behandelkeuze te maken”
  • Voorbeeld van implementatieproject
    • Leren hoe een andere organisaties de implementatie uitvoerden? Bekijk de succesfactoren, werkzame elementen en geleerde lessen hier
  • Stappenplan implementatie CRP POCT
    • Handvatten voor drie fasen van het implementatieproces: voorbereiding, implementatie en blijvend gebruik vind je hier.

UWI/LLWI (infectieziekten algemeen)

  • Implementatiepakket
    •  ‘Aanbevelingen uit onderzoek naar diagnose en behandeling van infectieziekten in verpleeghuizen’ vind je hier

 

 

Wat is het?

Een kort informatief filmpje waarin op een heldere manier, ondersteund door animaties, uitleg wordt gegeven over urineweginfecties (UWI) bij kwetsbare ouderen. Wanneer moet je als verpleegkundige of verzorgende denken aan een UWI? Hoe zit het met de urinestick? En: wanneer zijn antibiotica nodig en wanneer juist niet?

Waarom?

Dit filmpje heeft als doel om verpleegkundigen en verzorgenden kennis bij te brengen uit de Verenso richtlijn ‘Urineweginfecties bij kwetsbare ouderen’ (2018). Door het toepassen van deze kennis kunnen verpleegkundigen en verzorgenden artsen beter ondersteunen bij het vaststellen van UWI. Dit kan ervoor zorgen dat er minder onnodig antibiotica wordt voorgeschreven en zo wordt bijgedragen aan het terugdringen van antibioticaresistentie.

Voor wie is het?

Verpleegkundigen en verzorgenden die werken met kwetsbare ouderen (in verpleeghuizen).

Hoeveel tijd kost het?

Het filmpje duurt ongeveer 5 minuten.

Wat is er nodig?

Het filmpje kan individueel bekeken worden of in groepsverband, bijvoorbeeld tijdens een teamoverleg of als onderdeel van een klinische les.

Tips voor implementatie van het filmpje

  • Wijs één persoon aan die het filmpje onder de aandacht brengt van de zorgteams. Inventariseer daarbij welke zorgteams behoefte hebben aan het filmpje, en in welke vorm (individueel of in groepsverband).
  • Mogelijk is er binnen je organisatie ook interesse om het filmpje op intranet te zetten, zodat het breed beschikbaar is voor zorgmedewerkers en het op elk moment te bekijken is.
  • Bij het bekijken van het filmpje in groepsverband: bespreek het filmpje na afloop met elkaar. Wat is de reactie op het filmpje? Herkennen de aanwezigen de casus van mevrouw Blok? Komen de adviezen uit het filmpje overeen met de huidige praktijk? Zo niet, wat is er nodig om hier verandering in te brengen? Welke acties zijn daarvoor nodig en wie voert deze uit?
  • Idealiter wordt er na bepaalde tijd een evaluatie gepland van het filmpje, bijvoorbeeld door de persoon die het filmpje binnen de organisatie onder de aandacht heeft gebracht. Deze persoon kan bij de zorgteams nagaan in hoeverre het filmpje bekeken is door verpleegkundigen en verzorgenden, hoe het ervaren is, welke eventuele acties eruit zijn voortgekomen en hoe die opgevolgd zijn. Zijn er nog vervolgstappen nodig om de kennis uit het filmpje verder binnen de organisatie te verspreiden?
  • Denk na over hoe de kennis uit het filmpje geborgd kan worden. Een voorbeeld is om het filmpje na enige tijd opnieuw te bekijken, en om het onderdeel te maken van een inwerkprogramma voor nieuwe zorgmedewerkers.
  • Kijk voor meer handvatten en ondersteunende producten bij ‘Hulp bij implementeren & verbeterprojecten’.

 Op welke evidence is het gebaseerd?

Een eerdere versie van het filmpje is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksproject: het ANNA onderzoek. Het filmpje maakte binnen dit project deel uit van een pakket aan interventies gericht op de implementatie van de Verenso richtlijn ‘UWI bij kwetsbare ouderen’. Het ANNA onderzoek betrof een randomized controlled trial (RCT) waarbij verpleeghuizen in de interventiegroep het pakket aan interventies ontvingen, en verpleeghuizen in de controlegroep niet. In verpleeghuizen in de interventiegroep werd antibiotica voor UWI in 62% van de gevallen volgens de richtlijn voorgeschreven, in de controlegroep was dat in 49% van de gevallen*. Er waren daarbij geen aanwijzingen voor meer complicaties, ziekenhuisopnamen of overlijdens onder verpleeghuisbewoners met een verdenking op UWI in de interventiegroep. In totaalgebruik van antibiotica werd in de interventiegroep een sterkere afname geobserveerd in vergelijking met de controlegroep.

Omdat het filmpje onderdeel uitmaakte van een pakket aan interventies, is niet precies te zeggen wat het eventuele effect van het filmpje is op antibiotica voorschrijven volgens de richtlijn. Wel is in het onderzoek geëvalueerd hoe verpleegkundigen en verzorgenden het filmpje hebben ervaren. Deze inzichten zijn verwerkt bij de ontwikkeling van de huidige versie van het filmpje.

 

 

*Dit verschil was niet statistisch significant, want in ieder geval deels verklaard wordt doordat de benodigde inclusie aantallen voor deze studie niet behaald zijn.

Download hier de scholing voor artsen ‘CRP POCT bij verpleeghuisbewonders met verdenking op LLI’

 

Wat is het?

Een scholing voor artsen die werken in verpleeghuizen, gericht op het overbrengen van kennis over diagnostiek en management van lage luchtweginfecties (LLWI) bij verpleeghuisbewoners, met in het bijzonder de rol van C-reactief proteïne (CRP) point-of-care testing (POCT) daarin. De scholing geeft handvatten en overwegingen rondom het inzetten van CRP POCT, en maakt duidelijk wanneer antibiotica nodig zijn en wanneer een afwachtend beleid beter is. De scholing is gebaseerd op de Verenso richtlijn ‘Lage luchtweginfecties bij kwetsbare ouderen’ (2018) en recente inzichten uit wetenschappelijk onderzoek.

De scholing bestaat uit een presentatie met ondersteunende notities, verhelderende casuïstiek en een korte kennistoets. De scholing kan individueel gebruikt worden of in een groep.

Waarom?

Deze scholing beoogt bij te dragen aan het bewuster voorschrijven van antibiotica bij LLWI door artsen en daarmee het terugdringen van antibioticaresistentie. Dit wordt gedaan door het bevorderen van het goed diagnosticeren van LLWI en het nemen van een passende behandelbelissing.

Voor wie is het?

Artsen die werken in verpleeghuizen.

Hoeveel tijd kost het?

Individueel gebruik van de scholing kost ongeveer 30 minuten.

Gebruik van de scholing tijdens een groepsbijeenkomst kost 45 minuten tot één uur. Degene die de scholing geeft tijdens deze bijeenkomst heeft daarnaast ook nog voorbereidingstijd nodig, ongeveer 30 minuten.

Wat is er nodig?

Tips voor individueel gebruik door meerdere personen (bijvoorbeeld het gehele artsenteam) binnen een organisatie:

  • Wijs één persoon aan die deze scholing onder de aandacht brengt van de artsen.
  • Deze persoon draagt er zorg voor dat de artsen de scholing ontvangen. De scholing kan via de mail verstuurd worden, maar het is aan te bevelen om collega’s hier ook mondeling op te attenderen.
  • Deze persoon volgt ook op of de scholing uitgevoerd is. Bijvoorbeeld door dit als agendapunt/rondvraag in te brengen tijdens het artsenoverleg.
  • Idealiter wordt na een bepaalde tijd een evaluatie van de scholing gepland, bijvoorbeeld tijdens een artsenoverleg. Bespreek hier met elkaar hoe een ieder de scholing ervaren heeft. Heeft de scholing invloed gehad op het medisch handelen? Roept de scholing nog vragen op? Is het wenselijk dat er naar aanleiding van de scholing nog afspraken worden gemaakt? Welke acties zijn daarvoor nodig en wie voert deze uit?
  • Denk na over hoe de kennis uit de scholing geborgd kan worden. Een voorbeeld is om de scholing, en/of eventuele afspraken die daaruit zijn voortgekomen, onderdeel te maken van een inwerkprogramma voor nieuwe artsen. Tot slot is het nuttig om het onderwerp (CRP POCT bij verpleeghuisbewoners met verdenking op LLWI), en de eventuele rol van deze scholing daarin, te blijven agenderen op het artsenoverleg/FTO (bijvoorbeeld jaarlijks). Op die momenten kan vastgesteld worden of de kennis nog voldoende aanwezig is, of het wenselijk is dat de scholing wordt herhaald, of dat er andere activiteiten gewenst zijn om de kennis uit de scholing onder de aandacht te blijven houden.

Tips voor gebruik van de scholing tijdens een groepsbijeenkomst (bijvoorbeeld een artsenoverleg of FTO):

  • Wijs één persoon aan die verantwoordelijk is voor het organiseren en verzorgen van de scholing. Deze persoon bereid de scholing inhoudelijk voor. Indien nodig vraagt deze persoon hulp (bijvoorbeeld van het medisch secretariaat) voor plannen van een datum, het regelen van een geschikte ruimte en apparatuur (zoals een computer en beamer).
  • Als niet alle gewenste personen aanwezig kunnen zijn, kan de verantwoordelijke persoon de scholing bij zijn/haar collega’s onder de aandacht brengen zoals beschreven bij de tips voor individueel gebruik door meerdere personen.
  • Probeer de scholing zo interactief mogelijk te geven. Vraag bijvoorbeeld collega’s of zij een bepaalde mening of ervaring hebben bij bepaalde onderdelen uit de scholing. Of vraag of zij casuïstiek kunnen inbrengen die aansluit bij de scholing. Tot slot kan de kennistoets als quiz worden gebruikt: wie heeft de meeste vragen goed?
  • Bespreek na afloop van de scholing met elkaar hoe een ieder de scholing ervaren heeft. Zal de scholing invloed hebben op het medisch handelen? Roept de scholing nog vragen op? Is het wenselijk dat er naar aanleiding van de scholing afspraken worden gemaakt? Welke acties zijn daarvoor nodig en wie voert deze uit?
  • Denk na over hoe de kennis uit de scholing geborgd kan worden. Een voorbeeld is om de scholing, en/of eventuele afspraken die daaruit zijn voortgekomen, onderdeel te maken van een inwerkprogramma voor nieuwe artsen. Tot slot is het nuttig om het onderwerp (CRP POCT bij verpleeghuisbewoners met verdenking op LLWI), en de eventuele rol van deze scholing daarin, te blijven agenderen op het artsenoverleg/FTO (bijvoorbeeld jaarlijks). Op die momenten kan vastgesteld worden of de kennis nog voldoende aanwezig is, of het wenselijk is dat de scholing wordt herhaald, of dat er andere activiteiten gewenst zijn om de kennis uit de scholing onder de aandacht te blijven houden.

 Op welke evidence is het gebaseerd?

De scholing is ontwikkeld naar aanleiding van een onderzoeksproject: het UPCARE onderzoek. Hierin is onderzocht wat het effect is van het gebruik van CRP POCT op het voorschrijven van antibiotica bij verpleeghuisbewoners met een verdenking op LLWI. Er bleek een sterk (statistisch significant) positief effect te zijn: verpleeghuizen die CRP POCT tot hun beschikking hadden, schreven bijna 30% minder antibiotica voor in vergelijking met verpleeghuizen die géén CRP POCT gebruikten. Tegelijkertijd waren er geen negatieve gevolgen voor patiënten: er was geen (statistisch significant) verschil in herstel van de LLWI tussen patiënten in de ‘CRP POCT verpleeghuizen’ en patiënten in de verpleeghuizen zonder CRP POCT, en ziekenhuisopname en overlijden kwamen in beide groepen zeer weinig voor. In het onderzoek is ook gekeken of de inzet van CRP POCT kosteneffectief is. Hieruit bleek dat de inzet van CRP POCT effectiever en iets duurder is dan reguliere zorg zonder CRP POCT, maar dat er 65% kans is op return-on-investment. Samengenomen hebben deze bevindingen geleid tot de aanbeveling om CRP POCT in te zetten bij verpleeghuisbewoners met een verdenking op LLWI.

De scholing zoals die was ontwikkeld voor het UPCARE onderzoek (in 2018) is verder doorontwikkeld. In de vernieuwde, huidige versie (van 2021) zijn, naast informatie uit de Verenso richtlijn ‘Lage luchtweginfecties bij kwetsbare ouderen’ (2018), nieuwe inzichten verwerkt uit de literatuur en het UPCARE onderzoek.

 

Download hier de UWI scholing voor artsen

 

Wat is het?

Een scholing voor artsen gericht op het overbrengen van kennis uit de Verenso richtlijn ‘Urineweginfecties (UWI) bij kwetsbare ouderen’ (2018). De scholing gaat in op diagnostiek van UWI en de rol van aanvullend onderzoek daarbij. Ook maakt de scholing duidelijk wanneer antibiotica nodig zijn en wanneer een afwachtend beleid beter is. Tot slot krijgt de arts handvatten voor hoe hierbij gecommuniceerd kan worden met verpleegkundigen, verzorgenden en (familie van) cliënten

De scholing bestaat uit een presentatie met ondersteunende notities, verhelderende casuïstiek en een korte kennistoets. De scholing kan individueel gebruikt worden of in een groep. Voor deze laatste situatie zitten ook interactieve elementen in de scholing, zoals een rollenspel.

Waarom?

Deze scholing beoogt bij te dragen aan het bewuster voorschrijven van antibiotica bij UWI door artsen en daarmee het terugdringen van antibioticaresistentie. Dit wordt gedaan door het bevorderen van het goed diagnosticeren van UWI en het nemen van een passende behandelbelissing.

Voor wie is het?

Artsen die werken met kwetsbare ouderen (in verpleeghuizen).

Hoeveel tijd kost het?

Individueel gebruik van de scholing kost ongeveer 30 minuten.

Gebruik van de scholing tijdens een groepsbijeenkomst kost 45 minuten tot één uur. Degene die de scholing geeft tijdens deze bijeenkomst heeft daarnaast ook nog voorbereidingstijd nodig, ongeveer 30 minuten.

Wat is er nodig?

Tips voor individueel gebruik door meerdere personen (bijvoorbeeld het gehele artsenteam) binnen een organisatie:

  • Wijs één persoon aan die deze scholing onder de aandacht brengt van de artsen.
  • Deze persoon draagt er zorg voor dat de artsen de scholing ontvangen. De scholing kan via de mail verstuurd worden, maar het is aan te bevelen om collega’s hier ook mondeling op te attenderen.
  • Deze persoon volgt ook op of de scholing uitgevoerd is. Bijvoorbeeld door dit als agendapunt/rondvraag in te brengen tijdens het artsenoverleg.
  • Idealiter wordt na een bepaalde tijd een evaluatie van de scholing gepland, bijvoorbeeld tijdens een artsenoverleg. Bespreek hier met elkaar hoe een ieder de scholing ervaren heeft. Heeft de scholing invloed gehad op het medisch handelen? Roept de scholing nog vragen op? Is het wenselijk dat er naar aanleiding van de scholing nog afspraken worden gemaakt? Welke acties zijn daarvoor nodig en wie voert deze uit?
  • Denk na over hoe de kennis uit de scholing geborgd kan worden. Een voorbeeld is om de scholing, en/of eventuele afspraken die daaruit zijn voortgekomen, onderdeel te maken van een inwerkprogramma voor nieuwe artsen. Tot slot is het nuttig om het onderwerp (UWI bij kwetsbare ouderen), en de eventuele rol van deze scholing daarin, te blijven agenderen op het artsenoverleg/FTO (bijvoorbeeld jaarlijks). Op die momenten kan vastgesteld worden of de kennis nog voldoende aanwezig is, of het wenselijk is dat de scholing wordt herhaald, of dat er andere activiteiten gewenst zijn om de kennis uit de richtlijn onder de aandacht te blijven houden.

Tips voor gebruik van de scholing tijdens een groepsbijeenkomst (bijvoorbeeld een artsenoverleg of FTO):

  • Wijs één persoon aan die verantwoordelijk is voor het organiseren en verzorgen van de scholing. Deze persoon bereid de scholing inhoudelijk voor. Indien nodig vraagt deze persoon hulp (bijvoorbeeld van het medisch secretariaat) voor plannen van een datum, het regelen van een geschikte ruimte en apparatuur (zoals een computer en beamer).
  • Als niet alle gewenste personen aanwezig kunnen zijn, kan de verantwoordelijke persoon de scholing bij zijn/haar collega’s onder de aandacht brengen zoals beschreven bij de tips voor individueel gebruik door meerdere personen.
  • Probeer de scholing zo interactief mogelijk te geven. Vraag bijvoorbeeld collega’s of zij een bepaalde mening of ervaring hebben bij bepaalde onderdelen uit de scholing. Of vraag of zij casuïstiek kunnen inbrengen die aansluit bij de scholing. Enthousiasmeer je collega’s ook om mee te doen met het rollenspel. Tot slot kan de kennistoets als quiz worden gebruikt: wie heeft de meeste vragen goed?
  • Bespreek na afloop van de scholing met elkaar hoe een ieder de scholing ervaren heeft. Zal de scholing invloed hebben op het medisch handelen? Roept de scholing nog vragen op? Is het wenselijk dat er naar aanleiding van de scholing afspraken worden gemaakt? Welke acties zijn daarvoor nodig en wie voert deze uit?
  • Denk na over hoe de kennis uit de scholing geborgd kan worden. Een voorbeeld is om de scholing, en/of eventuele afspraken die daaruit zijn voortgekomen, onderdeel te maken van een inwerkprogramma voor nieuwe artsen. Tot slot is het nuttig om het onderwerp (UWI bij kwetsbare ouderen), en de eventuele rol van deze scholing daarin, te blijven agenderen op het artsenoverleg/FTO (bijvoorbeeld jaarlijks). Op die momenten kan vastgesteld worden of de kennis nog voldoende aanwezig is, of het wenselijk is dat de scholing wordt herhaald, of dat er andere activiteiten gewenst zijn om de kennis uit de richtlijn onder de aandacht te blijven houden.

 Op welke evidence is het gebaseerd?

De scholing is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksproject: het ANNA onderzoek. De scholing maakte binnen dit project deel uit van een pakket aan interventies gericht op de implementatie van de Verenso richtlijn ‘UWI bij kwetsbare ouderen’. Het ANNA onderzoek betrof een randomized controlled trial (RCT) waarbij verpleeghuizen in de interventiegroep het pakket aan interventies ontvingen, en verpleeghuizen in de controlegroep niet. In verpleeghuizen in de interventiegroep werd antibiotica voor UWI in 62% van de gevallen volgens de richtlijn voorgeschreven, in de controlegroep was dat in 49% van de gevallen*. Er waren daarbij geen aanwijzingen voor meer complicaties, ziekenhuisopnamen of overlijdens onder verpleeghuisbewoners met een verdenking op UWI in de interventiegroep. In totaalgebruik van antibiotica werd in de interventiegroep een sterkere afname geobserveerd in vergelijking met de controlegroep.

Omdat de scholing onderdeel uitmaakte van een pakket aan interventies, is niet precies te zeggen wat het eventuele effect van deze scholing is op antibiotica voorschrijven volgens de richtlijn. Wel is in het onderzoek geëvalueerd hoe artsen de scholing hebben ervaren. Op de vraag in welke mate de scholing heeft geholpen bij het voorschrijven van antibiotica volgens de richtlijn, gaven artsen een gemiddelde score van 7,1 (op een schaal van 1-10). Op de vraag in welke mate zij de scholing aanraden aan collega artsen, was de gemiddelde score 7,5.

De scholing zoals die was ontwikkeld voor het ANNA onderzoek (in 2019) is verder doorontwikkeld. In de vernieuwde, huidige versie (van 2021) zijn nieuwe inzichten uit de literatuur en het ANNA onderzoek verwerkt. Ook zijn hierin de aandachtspunten verwerkt die artsen uit het ANNA onderzoek hebben genoemd bij de evaluatie van de interventies.

 

*Dit verschil was niet statistisch significant, wat in ieder geval deels verklaard wordt doordat de benodigde inclusie aantallen voor deze studie niet behaald zijn.

UWI patiëntenbrief géén Antibiotica – digitaal

UWI patiëntenbrief géén Antibiotica – papier

Wat is het?

Een informatiebrief die door artsen, verpleegkundigen en verzorgenden uitgereikt kan worden aan verpleeghuisbewoners met een verdenking op urineweginfectie (UWI), waarbij er géén antibiotica wordt gestart door de arts. Er zijn twee versies beschikbaar: één op papier en één digitale versie.

Waarom?

Het komt regelmatig voor dat antibiotica worden voorgeschreven omdat er druk of een bepaalde verwachting wordt ervaren vanuit bewoners en/of hun familieleden. Er is bij hen dan vaak sprake van ontbrekende kennis over wanneer antibiotica precies nodig zijn, en wat de voor- en nadelen ervan zijn. Deze informatiebrief kan artsen, verpleegkundigen en verzorgenden ondersteunen in het uitleggen waarom antibiotica in bepaalde situaties (nog) niet nodig zijn.

Voor wie is het?

De informatiebrief is bedoeld voor bewoners en/of hun familieleden, en kan uitgereikt worden door artsen, verpleegkundigen of verzorgenden.

Hoeveel tijd kost het?

Het geven van eventuele verdere toelichting of het beantwoorden van vragen over de patiëntenbrief kan wat tijd kosten. Het is ook mogelijk dat het uitreiken van de brief juist tijd oplevert, als de informatie nagelezen kan worden door de bewoner/familie en de arts of zorgmedewerker daardoor minder uitleg hoeft te geven.

Wat is er nodig?

  • Voor gebruik in de eigen organisatie is het advies om de brief vorm te geven volgens de eigen huisstijl, bijvoorbeeld door hem af te drukken op het briefpapier van de eigen organisatie (zie ook opmerking in de brieven zelf). Dit zorgt voor herkenbaarheid.
  • Zorg dat het bestaan van de brief bij alle artsen bekend is en dat zij erop geattendeerd worden om de brief ook te gebruiken in de daarvoor geschikte situaties. Het kan daarvoor handig zijn om één persoon aan te wijzen die de brief onder de aandacht brengt van het artsenteam en die ook het gebruik ervan evalueert, bijvoorbeeld door dit te agenderen op het artsenoverleg. Hierbij kunnen vragen aan de orde komen zoals: In welke situaties had het meerwaarde om de brief te gebruiken? In welke situaties niet? Riep de brief nog vragen of reacties op bij verpleegkundigen, verzorgenden, bewoners en/of familieleden?
  • Zorg dat (duidelijk is waar) de brief beschikbaar is. Weten de gebruikers waar zij de brief (digitaal of op papier) kunnen vinden als zij deze willen gebruiken? Bij de papieren versie: zijn er voldoende exemplaren op voorraad?
  • Zorg dat de artsen ook verpleegkundigen en verzorgenden informeren over het bestaan van de informatiebrief en leg uit in welke situaties deze uitgereikt kunnen worden. Maak afspraken over wie de brief uitreikt en waar deze beschikbaar is. Maar ook afspraken over hoe omgegaan wordt met vragen of reacties naar aanleiding van de brief.

 Op welke evidence is het gebaseerd?

Deze informatiebrief is ontwikkeld naar aanleiding van een onderzoek (het IMPACT onderzoek), waarin duidelijk werd dat artsen regelmatig onnodig antibiotica voorschrijven omdat zij druk of een bepaalde verwachting ervaren vanuit bewoners en/of hun familieleden. In een ander onderzoek, het ANNA onderzoek, is een eerdere versie van deze brief (uit 2019) onderdeel gemaakt van een pakket aan interventies gericht op de implementatie van de Verenso richtlijn ‘UWI bij kwetsbare ouderen’. Een aantal verpleeghuizen die deelnamen aan het ANNA onderzoek ontvingen dit pakket (de interventiegroep), een aantal andere verpleeghuizen ontvingen het pakket niet (de controlegroep).

In verpleeghuizen in de interventiegroep werd antibiotica voor UWI in 62% van de gevallen volgens de richtlijn voorgeschreven, in de controlegroep was dat in 49% van de gevallen*. Er waren daarbij geen aanwijzingen voor meer complicaties, ziekenhuisopnamen of overlijdens onder verpleeghuisbewoners met een verdenking op UWI in de interventiegroep. In totaalgebruik van antibiotica werd in de interventiegroep een sterkere afname geobserveerd in vergelijking met de controlegroep.

Omdat de informatiebrief onderdeel uitmaakte van een pakket aan interventies, is niet precies te zeggen wat het eventuele effect van deze informatiebrief is op antibiotica voorschrijven volgens de richtlijn. Uit het onderzoek weten we wel dat de informatiebrief slechts beperkt is gebruikt. In de evaluatie van het onderzoek – met artsen, verpleegkundigen en verzorgenden – hebben we hier verschillende verklaringen voor gevonden, die we hebben omgevormd tot de ‘tips’ bij het kopje ‘wat is er nodig?’ hierboven. Daarnaast hebben we de inhoud van de brief getoetst vanuit het perspectief van de bewoner en aangepast in samenwerking met de cliëntenraad van één van de deelnemende organisaties.

 

 

* Dit verschil was niet statistisch significant, wat in ieder geval deels verklaard wordt doordat de benodigde inclusie aantallen voor deze studie niet behaald zijn.

 

 

 

 

Download hier het Stappenplan Implementatie van CRP POCT in verpleeghuizen.

Download de Engelse versie hier: Stappenplan CRP POCT implementatie_ENG.

Wat is het?

Een stappenplan dat ondersteunt bij de implementatie van C-reactief proteïne (CRP) point-of-care testing (POCT) voor lage luchtweginfecties (LLWI) in verpleeghuizen. Het neemt de gebruiker stap voor stap mee door de volgende drie fasen van het implementatieproces: voorbereiding, implementatie en blijvend gebruik.

Waarom?

Onderzoek heeft aangetoond dat de inzet van CRP POCT in verpleeghuizen leidt tot minder antibioticagebruik voor LLWI, zonder negatieve gevolgen voor patiënten. Dit verminderd antibioticagebruik draagt bij aan betere zorg voor individuele patiënten én aan het terugdringen van antibioticaresistentie.

Voor wie is het?

Voor verpleeghuisorganisaties die:

  • Interesse hebben in het implementeren van CRP POCT
  • Van plan zijn om CRP POCT te gaan implementeren
  • CRP POCT al hebben aangeschaft, maar waar het gebruik ervan (nog) niet van de grond komt
  • CRP POCT hebben geïmplementeerd, maar de implementatie en borging verder willen verbeteren

Disciplines binnen de verpleeghuisorganisatie voor wie het stappenplan relevant is, zijn managers, artsen en verpleegkundigen.

Hoeveel tijd kost het?

Een exacte tijdsinvestering is moeilijk aan te geven, omdat de snelheid van het implementatieproces afhangt van verschillende factoren (b.v. de mogelijkheden tot samenwerking met een diagnostisch centrum / laboratorium) en daardoor per organisatie zal verschillen. Het is aan te raden in ieder geval voldoende de tijd te nemen voor de voorbereidingsfase en niet te snel aan de slag te willen gaan met de daadwerkelijke implementatie. Afhankelijk van de verschillende mogelijkheden, is de inschatting dat CRP POCT geïmplementeerd kan zijn binnen enkele maanden tot één jaar.

Wat is er nodig?

De eerste stap is zorgen dat dit stappenplan terecht komt bij de juiste personen in de organisatie. Dit betreft in ieder geval de artsengroep: het is van belang dat er bij hen interesse en behoefte bestaat voor de inzet van CRP POCT bij LLWI. Het is ook van belang om een manager te betrekken die beoordeelt of de timing geschikt is om CRP POCT te implementeren (zijn er bijvoorbeeld geen organisatorische ontwikkelingen die de implementatie kunnen belemmeren of vertragen?).

Is het antwoord op beide punten positief? Dan kun je aan de slag! Alles wat er nodig is om CRP POCT in je organisatie te implementeren, is beschreven in het stappenplan zelf. Het stappenplan kan uitgeprint worden (dit kan handig zijn om de verschillende stappen ‘af te vinken’) of digitaal geraadpleegd worden.

Op welke evidence is het gebaseerd?

Het stappenplan is ontwikkeld naar aanleiding van een onderzoeksproject: het UPCARE onderzoek. Hierin is onderzocht wat het effect is van het gebruik van CRP POCT op het voorschrijven van antibiotica bij verpleeghuisbewoners met een verdenking op LLWI. Er bleek een sterk (statistisch significant) positief effect te zijn: verpleeghuizen die CRP POCT tot hun beschikking hadden, schreven bijna 30% minder antibiotica voor in vergelijking met verpleeghuizen die géén CRP POCT gebruikten. Tegelijkertijd waren er geen negatieve gevolgen voor patiënten: er was geen (statistisch significant) verschil in herstel van de LLWI tussen patiënten in de ‘CRP POCT verpleeghuizen’ en patiënten in de verpleeghuizen zonder CRP POCT, en ziekenhuisopname en overlijden kwamen in beide groepen zeer weinig voor. In het onderzoek is ook gekeken of de inzet van CRP POCT kosteneffectief is. Hieruit bleek dat de inzet van CRP POCT effectiever en iets duurder is dan reguliere zorg zonder CRP POCT, maar dat er 65% kans is op return-on-investment. Samengenomen heeft dit geleid tot de aanbeveling om CRP POCT in te zetten bij verpleeghuisbewoners met een verdenking op LLWI.

Binnen het onderzoeksproject is ook gekeken naar bevorderende en belemmerende factoren voor implementatie en gebruik van CRP POCT in verpleeghuizen. Deze inzichten zijn verwerkt in het stappenplan, evenals wetenschap- en praktijkinzichten van een betrokken POCT-specialist en aanbevelingen uit de NHG-richtlijn ‘Point-of-care testing in de huisartsenzorg’ (2015).

Bevindingen, adviezen en aanbevelingen n.a.v. de COVID-19 Verpleeghuisstudie

Sinds de introductie van het Coronavirus (SARS-CoV-2) in Nederland in februari 2020 zijn veel verpleeghuizen getroffen door uitbraken van dit virus dat bij ouderen een ernstiger en fataler beloop kent. Om te onderzoeken wat de bijdrage is van bewoners en medewerkers met het Coronavirus die (nog) geen symptomen hebben, hebben wij de ‘COVID-19 Studie verpleeghuiszorg’ opgezet.

Inmiddels zijn de bevindingen, adviezen en aanbevelingen beschikbaar.

“Het is zeer onwenselijk dat verpleeghuizen bij een nieuwe coronagolf opnieuw de deuren moeten sluiten”, zeggen hoogleraar Acute Ouderenzorg Bianca Buurman en hoogleraar ouderengeneeskunde Cees Hertogh van Amsterdam UMC. “Bij een uitbraak moet een diagnose snel gesteld worden. Dat betekent meer testen en een snelle testuitslag, daarnaast beter gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en scholing voor het personeel zodat patiënten –veelal bewoners met dementie- klachten beter herkennen”.

Het onderzoek
Op dit moment is het testbeleid nog gericht op mensen die mogelijke (milde) klachten hebben van het Coronavirus. Eerdere studies in verpleeghuizen geven aanwijzingen dat bewoners die positief getest zijn, maar nog geen klachten hebben ook het virus kunnen verspreiden. Het is nog onbekend of medewerkers en bewoners die positief getest worden, maar nog geen klachten hebben, kunnen bijdragen aan de verspreiding.
Wanneer bewoners en medewerkers het virus verspreiden zonder dat zij symptomen hebben, heeft dit belangrijke gevolgen voor het testbeleid in verpleeghuizen en het gebruik van persoonlijke beschermingsmaatregelen.

 

Hier vindt u de resultaten van ons onderzoek:

 

 

Het onderzoek naar presymptomatische transmissie van COVID-19 in 4 verpleeghuizen is door Amsterdam UMC, afdeling Ouderengeneeskunde, in samenwerking met Erasmus MC, afdeling virologie en GGD Amsterdam uitgevoerd.

 

Vragen over de inhoud van het onderzoek? Stuur ze aan uno@vumc.nl

 

In de beginfase van de Coronapandemie (voorjaar 2020) was er nog weinig bekend over de verspreiding van het virus in verpleeghuizen. De vraag was: wordt het virus alleen verspreid door mensen die luchtwegklachten hebben, of wordt het ook verspreid door bewoners en medewerkers die andere, of helemaal geen klachten hebben? Dit was een urgente vraag, omdat het antwoord op de vraag gevolgen zou hebben voor het Covid-19 beleid in verpleeghuizen. Onderzoekers van UNO Amsterdam hebben een studie uitgevoerd om deze vraag te beantwoorden: de Covid-19 transmissie studie. Dit onderzoek heeft in augustus 2020 geleid tot een aangepast advies van het OMT/VWS rondom het testen op Covid-19 in verpleeghuizen.

Download hier de factsheet

Op 18 maart is er een landelijk registratie gestart om inzicht te krijgen in de prevalentie van (vermoedelijke) COVID-19 in de langdurige zorg. De registratie vindt plaats via verschillende EPD’s in het kader van het programma ‘Leren van data’, waarin Verenso, het Universitair Netwerk Ouderenzorg van Amsterdam UMC (UNO-VUmc) en NIVEL samenwerken.

EPD Ysis & Inzicht verkrijgen
Onderzoekers van UNO-VUmc analyseren en rapporteren de gegevens uit de COVID-registratie binnen het EPD Ysis. Deze registratie is erop gericht om inzicht te krijgen in een aantal urgente vragen vanuit het veld.

Dit betreft vragen als: Hoe is het beloop van een COVID-19 infectie in de ouderenzorg? Wat zijn de kenmerken van bewoners met een (vermoedelijke) COVID-19 infectie? Wat zijn de symptomen van COVID-19 bij kwetsbare ouderen en in hoeverre zien we onder hen een atypische presentatie?

Factsheets beschikbaar
De bevindingen worden de komende tijd gerapporteerd in diverse factsheets. De eerste factsheet is nu klaar en hier te vinden. Deze factsheet laat het aantal bevestigde COVID-19 infecties zien, de symptomen die verpleeghuisbewoners hebben bij een verdenking op COVID-19, en het beloop (klinische verbetering of verslechtering, herstel, ziekenhuisopname, overlijden) gebaseerd op de eerste 4 weken registratiegegevens, waarbij de tijd dat bewoners gevolgd konden worden per bewoner verschillend is.

Factsheet 1, COVID-19 in verpleeghuizen  03 05 2020

Factsheet 1 COVID-19 in nursing homes 03 05 2020

Dit tweede factsheet, met analyses van de COVID-19 data vastgelegd in Ysis, betreft data van hetzelfde cohort als in de eerste factsheet, maar nu met een vervolg tot half mei en gekoppelde analyse van de usual care data (Ysis). Hierdoor is er nu ook inzage in co-morbiditeit, leeftijd, geslacht en verblijfssituatie.

Belangrijkste conclusies zijn:

  • Bevestiging van de bevindingen uit de vorige factsheet, maar nu met meer data: COVID-19 infecties gaan gepaard met veel sterfte
  • Mannen zijn zwaarder getroffen dan vrouwen: overlijden meer en sneller met hogere symptoomlast
  • Een goede verklaring hiervoor is niet gevonden. Het in de bestaande literatuur vaak genoemde verschil in co-morbiditeit tussen mannen en vrouwen is niet verklarend voor het verschil in sterfte in deze populatie van zeer kwetsbare ouderen
  • Dementie, Ziekte van Parkinson en nierfalen zijn geassocieerd met een hoger risico op overlijden.

Download hier de tweede factsheet

 

 

 

 

Eerder onderzoek (factsheet 2) liet zien dat verpleeghuisbewoners met COVID-19 een 3 x groter risico hebben op overlijden binnen 30 dagen dan verpleeghuisbewoners waarbij COVID-19 werd uitgesloten (maar er wel een verdenking was). Het mannelijk geslacht, dementie en de ziekte van Parkinson bleken risicofactoren voor overlijden. In dit onderzoek zijn gegevens van verpleeghuisbewoners met COVID-19 uit maart/mei 2020 vergeleken met die van verder vergelijkbare verpleeghuisbewoners zonder COVID-19 die in april/mei 2019 in het verpleeghuis verbleven.

 

De belangrijkste conclusies zijn:

  • Bewoners met COVID-19 hebben een 18x groter risico op overlijden binnen 30 dagen dan bewoners zonder COVID-19
  • Bewoners met COVID-19 én dementie of de ziekte van Parkinson hebben een extra groot risico op overlijden binnen 30 dagen
  • Ook mannelijke bewoners hebben een verhoogd risico op overlijden binnen 30 dagen. Mannelijke bewoners hebben dit echter ook als zij geen COVID-19 hebben.

Factsheet 3 – Sterfte en risicofactoren voor sterfte 

 

Factsheet 2 – patientkenmerken en risicofactoren

Factsheet 1 –  symptomen en beloop 

Om beter inzicht te krijgen in (verdenkingen op) Covid-19 bij verpleeghuisbewoners is een registratie opgezet die informatie uitvraagt via het elektronisch patiëntendossier (EPD).

In deze factsheet zijn gegevens uit de periode 18 maart t/m 13 mei 2020 van verpleeghuisbewoners met Covid-19 (1e golf) vergeleken met die van verpleeghuisbewoners met Covid-19 uit de periode 1 september t/m 29 november 2020 (2e golf). De gegevens zijn door artsen geregistreerd in het EPD Ysis.

Dit factsheet gaat over:

Vergelijking van ziekteverschijnselen bij verpleeghuisbewoners ten gevolge van Covid-19 tijdens de 1e golf en 2e golf;

Vergelijking van risico op overlijden bij verpleeghuisbewoners met Covid-19 tijdens de 1e golf en 2e golf.

Factsheet 4 –  Morbiditeit en mortaliteit 1e vs 2e golf

 

Begin 2021 ontstond onrust naar aanleiding van meldingen vanuit het buitenland van overleden ouderen na vaccinatie tegen COVID-19. Bij deze meldingen ging het veelal om personen ouder dan 65 jaar, waarbij de progressie van (meerdere) reeds bestaande ziekten een waarschijnlijke verklaring voor overlijden lijkt.

Indien iemand in Nederland overlijdt na een vaccinatie, dan kan dit bij een vermoeden van een relatie met het vaccin door de zorgverlener of nabestaande gemeld worden bij bijwerkingen centrum Lareb, die deze meldingen nader onderzoekt. In dit kader was er behoefte aan informatie over mortaliteit en morbiditeit onder verpleeghuisbewoners in relatie tot vaccinatie tegen COVID-19. Overlijden ná vaccinatie betekent niet noodzakelijkerwijs dat dit ook het gevolg is van de vaccinatie.

Deze factsheet gaat over het risico op overlijden na COVID-19 vaccinatie bij verpleeghuisbewoners in vergelijking met het risico op overlijden bij verpleeghuisbewoners in dezelfde periode in 2019.

 

Factsheet 5 Risico op overlijden na COVID-19 vaccinatie

De vaccinatiegraad onder verpleeghuisbewoners is hoog, maar we zien een oplopend aantal besmettingen. Het is onduidelijk hoe ziek verpleeghuisbewoners worden van een besmetting en wat
hun kans op overlijden is.

Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Outbreak Management Team (OMT). Aanleiding was dat er zowel bij VWS als bij het OMT onvoldoende inzicht bestond inzake het klinisch beeld en het beloop van COVID-19 infecties onder verpleeghuisbewoners na vaccinatie.

Factsheet 6_Symptomen en overlijdensrisico bij besmetting na COVID-19 vaccinatie

Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van het Outbreak Management Team (OMT). Aanleiding was dat er vanaf november 2021 in de verpleeghuizen werd gestart met de boostervaccinatie tegen COVID-19. Er was behoefte aan inzicht in de mate waarin de booster beschermt bij verpleeghuisbewoners.

De vraagstelling in dit onderzoek was daarom of het ziektebeloop (symptomen en overlijdensrisico) na een COVID-19 besmetting minder ernstig is bij geboosterdeverpleeghuisbewoners.

Lees in dit factsheet onze bevindingen.

Factsheet-7-COVID-19 in verpleeghuizen – Symptomen en overlijdensrisico bij COVID-19 besmetting na start boostering

Vanaf november 2021 werd in de verpleeghuizen gestart met de boostervaccinatie tegen COVID-19, ook nam langzaam de omikron variant van het virus de overhand. Er was behoefte aan inzicht in de mate waarin de booster beschermt bij verpleeghuisbewoners, ook nu al meerdere boostervaccinaties zijn gegeven.

De vraagstelling in dit onderzoek was daarom: wat is het ziektebeloop (symptomen en overlijdensrisico) na een COVID-19 besmetting bij geboosterde verpleeghuisbewoners in de periode jan 2022 – mei 2022.

 

Factsheet 8_COVID-19 in verpleeghuizen – Symptomen en overlijdensrisico bij COVID-19 besmetting na start boostering_Mei 2022

Aanleiding voor deze factsheet was het toenemende aantal COVID-19 besmettingen in het najaar van 2022. Het was onduidelijk welke symptomen verpleeghuisbewoners met COVID-19 hebben, en wat het overlijdensrisico is, met name in vergelijking met andere respiratoire aandoeningen.

De vraagstelling in dit onderzoek was daarom: wat is het ziektebeloop (symptomen en overlijdensrisico) na een COVID-19 besmetting bij verpleeghuisbewoners in de periode mei 2022 – november 2022.

In dit factsheet zien we dat COVID-19 een mild ziektebeeld blijft vormen onder verpleeghuisbewoners, mede vanwege de hoge vaccinatiegraad. Het overlijdensrisico bij andere respiratoire infecties (na uitsluiting van COVID- 19) is nu zelfs duidelijk hoger. Dit onderstreept het belang, zoals ook door het OMT is geadviseerd, van een bredere inzet van persoonlijke beschermingsmiddelen – ook bij andere infecties dan COVID-19.

Factsheet 9 Symptomen en overlijdensrisico bij COVID 19 bestemming mei tot nov 2022

Onlangs is ons onderzoek ‘COVID-19, de verpleeghuisstudie’ afgerond. Een onderzoek waarin wij hebben onderzocht wat de bijdrage is van bewoners en medewerkers zonder symptomen. Want wanneer bewoners en medewerkers het virus verspreiden zonder dat zij symptomen hebben, heeft dit belangrijke gevolgen voor het testbeleid van het verpleeghuis en voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmaatregelen.

Inmiddels weten we dat bewoners met dementie niet of nauwelijks hun lichamelijke klachten kunnen aangeven én dat medewerkers moeite hebben met het serieus nemen van de eigen klachten. Beide hebben gevolgen voor hoe het aantal besmettingen binnen een verpleeghuis zich verspreid.

Omdat we helaas nog steeds middenin de pandemie zitten en er elke dag nog duizenden besmettingen bijkomen en daardoor de druk op onze verpleeghuizen opnieuw toeneemt of op z’n minst hoog blijft, is het van belang dat wij onze kennis zo snel en efficiënt als mogelijk delen met diegenen die elke dag voor onze bewoners zorgen.

Bekijk daarom nu de korte animatiefilm en praatplaat. Speciaal gemaakt voor verzorgenden en verpleegkundigen in de verpleeghuiszorg. Deel de film en praatplaat via social media, plaats het op je website, neem het op in nieuwsbrieven, stuur het naar je collega’s, hang de praatplaat op in medewerkersruimten….
Help ons deze kennis zo breed als mogelijk te verspreiden.

Download de praatplaat en poster hier.

 

 

Evaluatie implementatie COVID-19 testbeleid in verpleeghuizen

Sinds 3 september 2020 is het advies om in geval van een uitbraak van COVID in het verpleeghuis wekelijks bewoners en medewerkers van de kleinst afsluitbare eenheid te testen ongeacht symptomen. Hierdoor kunnen bewoners en medewerkers met SARS-Cov-2 snel gevonden worden en door isolatie een uitbraak snel ingedamd worden. Wij hebben afgelopen jaar onderzocht hoe dit beleid is geïmplementeerd in het verpleeghuis en welke  belemmerende en ondersteunende factoren werden ervaren.

Onderzoeksverslag evaluatiestudie verpleeghuizen COVID-19

Bijlagen bij Onderzoeksverslag evaluatiestudie verpleeghuizen COVID-19

Download hier de praatplaat en bespreek deze met je collega’s.

Afstand houden waar het kan, regelmatig handen wassen, testen bij gezondheidsklachten. In het verpleeghuis beschermen deze en meer basismaatregelen kwetsbare bewoners en zorgmedewerkers tegen coronabesmetting. Toch worden, net zoals in de hele samenleving, deze maatregelen ook in de ouderenzorg steeds meer losgelaten. Dat kan zeker in het najaar weer tot zorgelijke situaties leiden door oplopende besmettingen.

Het UNO ontwikkelde deze praatplaat. Bespreek deze met elkaar en kijk waar je de maatregelen weer beter kunt toepassen of weer helemaal gaat oppakken.

Hou je taai!